Download dit artikel als PDF 04 februari 2015

Cao met minimumtarieven voor zelfstandigen kan botsen met het mededingingsrecht

Het kartelverbod verbiedt besluiten van ondernemersverenigingen en afspraken tussen ondernemingen die de concurrentie kunnen beperken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie valt een door de sociale partners gesloten cao niet onder het kartelverbod. Van een cao gaat weliswaar enige mededingingsbeperkende werking uit, maar met een cao worden doelstellingen van sociale politiek nagestreefd. De verwezenlijking van die doelstellingen zou ernstig worden belemmerd wanneer de sociale partners zich aan het mededingingsrecht zouden moeten houden.

Ligt dit wellicht anders indien bij de totstandkoming van een cao niet alleen is onderhandeld ten behoeve van werknemers, maar ook ten behoeve van aangesloten zelfstandigen? Deze vraag speelde in een procedure tussen FNV Kunsten Informatie en Media (FNV) en de Nederlandse Staat. Wat was er aan de orde? In de cao voor remplaçanten van orkestleden  was een regeling inzake minimumtarieven opgenomen. Deze regeling gold niet alleen voor werknemersremplaçanten maar ook voor zelfstandige remplaçanten. De toenmalige NMa verklaarde in een visiedocument dat een dergelijke bepaling niet onttrokken is aan het kartelverbod. Naar aanleiding van deze standpuntbepaling hebben de betrokken werknemersvereniging en werkgeversvereniging de cao opgezegd. FNV startte daarop een gerechtelijke procedure. FNV vorderde daarin een verklaring voor recht dat het mededingingsrecht zich niet verzet tegen een bepaling in een cao die de werkgever ertoe verplicht niet alleen tegenover werknemersremplaçanten maar ook tegenover zelfstandige remplaçanten minimumtarieven in acht te nemen. Het gerechtshof Den Haag zag zich genoodzaakt om het Europese Hof om uitleg te vragen. 

Het Hof oordeelt in een arrest van 4 december 2014 dat, indien een werknemersorganisatie onderhandelingen aangaat namens en voor rekening van aangesloten zelfstandigen, deze organisatie niet optreedt als vakvereniging (sociale partner), maar als ondernemingsvereniging. Een aldus tot stand gekomen cao-bepaling is dan niet het resultaat van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners. Deze valt niet vanwege haar aard buiten het mededingingsrecht. De omstandigheid dat het hanteren van minimumtarieven voor zelfstandigen een gunstig effect kan hebben op de positie van werknemers, speelt hierbij kennelijk geen rol.

Het voorgaande kan volgens het Hof anders liggen indien de betreffende zelfstandigen moeten worden aangemerkt als werknemers omdat hun zelfstandigheid slechts fictief is. Bij de beantwoording van de vraag of een persoon als ‘echte zelfstandige’ dan wel als ‘schijnzelfstandige’ werkzaam is, is volgens het Hof onder meer van belang of deze persoon al dan niet:

  • onder leiding van zijn werkgever handelt wat betreft onder meer de vrijheid om zijn tijdschema en de plaats en de inhoud van zijn werk te kiezen (een gezagsverhouding),
  • deelt in de commerciële risico’s van die werkgever, en
  • tijdens de duur van de arbeidsverhouding is opgenomen in de onderneming van die werkgever, waarmee hij een economische eenheid vormt.

Het is nu aan het gerechtshof Den Haag om te bepalen of de zelfstandige remplaçanten ‘schijnzelfstandigen’ of ‘ondernemingen’ zijn.  In het eerste geval worden de zelfstandigen aangemerkt als werknemers en valt de  cao-bepaling met minimumtarieven buiten het bereik van het kartelverbod. In het tweede geval valt deze cao-bepaling onder het kartelverbod.

Indien u naar aanleiding hiervan vragen heeft of advies wenst, kunt u contact opnemen met een specialist van de sectie Mededinging & Aanbesteding.

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer).