Download dit artikel als PDF 04 mei 2015

Misleidende of oneerlijke handelspraktijken?

Op 16 april jl. heeft het Europese Hof van Justitie (HvJ) geoordeeld dat het verstrekken van onjuiste informatie door een onderneming aan een consument in beginsel dient te worden aangemerkt als een verboden “misleidende handelspraktijk”. Het maakt daarbij niet uit of de verstrekte informatie slechts op één consument betrekking had. Als sprake is van een “misleidende handelspraktijk” hoeft niet nog te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met verdere in de richtlijn oneerlijke handelspraktijken opgenomen vereisten.

Wat was er aan de hand?
Een abonnee van UPC wenste zijn overeenkomst op te zeggen en vroeg in april 2010 aan UPC op welke periode de door hem ontvangen factuur 2010 betrekking had. UPC antwoordde dat het de periode van 11 januari 2010 tot en met 10 februari 2011 betrof. De consument zegde hierop de overeenkomst per 10 februari 2011 op. UPC leverde echter nog door tot 14 februari 2011 en stuurde de consument een factuur voor achterstallig abonnementsgeld tot 14 februari 2011. De consument heeft hiertegen geprotesteerd. Wat bleek? UPC had per ongeluk aangegeven dat de overeenkomst ná 10 januari 2011 nog zou doorlopen, terwijl dát de datum was waarop de overeenkomst eindigde. De consument stelde onjuiste informatie te hebben ontvangen, waardoor hij gedurende een periode aan twee kabelexploitanten abonnementsgeld heeft moeten betalen.

Aanleiding prejudiciële vragen
In eerste aanleg en bij het tweede rechtsprekende orgaan kreeg de consument gelijk. Aan de consument was onjuiste informatie verstrekt. Dit feit leverde schending op van het vereiste van professionele toewijding, aldus de rechters. Handelen in strijd met de vereisten van professionele toewijding kwalificeert als een overtreding op het verbod op oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten (Richtlijn 2005/29/EG). Een oneerlijke handelspraktijk is verboden en kan bestraft worden.

In derde instantie werd echter geoordeeld dat de verweten gedraging een eenmalige fout van administratieve aard was waar slechts één specifieke consument de dupe van was. Er waren andere bronnen beschikbaar waar de consument de juiste informatie had kunnen achterhalen. De door UPC verstrekte informatie kon aldus niet worden gezien als misleidend, maar slechts als onjuist.

Het Hongaarse Hooggerechtshof dat het cassatieberoep behandelde, heeft het HvJ in deze kwestie vervolgens twee prejudiciële vragen voorgelegd. In de richtlijn oneerlijke handelspraktijken is namelijk enerzijds bepaald dat een handelspraktijk oneerlijk is als aan de volgende criteria is voldaan:
- Er wordt gehandeld in strijd van de vereisten van professionele toewijding.
- De handelspraktijk verstoort het economisch gedrag van de (gemiddelde) consument of kan dit gedrag verstoren.
Anderzijds is in de richtlijn aangegeven dat handelspraktijken die misleidend zijn in het bijzonder als oneerlijk kwalificeren. Relevant was wanneer sprake is van een “misleidende handelspraktijk” en hoe dat zich in de praktijk verhoudt tot de overige criteria uit de richtlijn.

Prejudiciële vragen
De vragen aan het HvJ:

Vraag 1: Dienen de criteria van oneerlijke handelspraktijken afzonderlijk worden getoetst als (al) sprake is van misleidende handelspraktijken?

Antwoord: Het HvJ oordeelt in lijn met eerdere Europese rechtspraak dat wanneer sprake is van een “misleidende handelspraktijk” in de zin van de richtlijn (jegens een consument), van oneerlijkheid en dus een overtreding op een verbodsbepaling sprake is, zonder dat nog nagegaan hoeft te worden of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van (in dit geval) professionele toewijding. 

Vraag 2: Kan de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie aan één enkele consument worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van de richtlijn?

Antwoord: Verstrekking van onjuiste informatie door een onderneming aan een consument, zoals in dit geding aan de orde was, kan worden aangemerkt als “misleidende handelspraktijk” in de zin van de richtlijn. De onjuiste informatie is in dit geval misleidend omdat de consument op basis van de verstrekte (onjuiste) informatie dwaalde over de looptijd van de relatie tussen partijen en als gevolg daarvan geen bewuste keuze heeft kunnen maken en bovendien extra kosten heeft gemaakt. Irrelevant is dat de verstrekte informatie slechts één consument betrof, er geen sprake was van opzet en dat de juiste informatie elders verkregen kon worden. Zonder de onjuiste informatie die UPC had verstrekt, zou de consument de overeenkomst niet per 10 februari 2011 hebben opgezegd.

Conclusie
Een consument geniet volgens de Europese rechtspraak vergaande bescherming. Het verstrekken van onjuiste informatie door een onderneming aan een consument kan de onderneming duur komen te staan. Wanneer immers sprake is van oneerlijke / misleidende handelspraktijken kan het gevolg een sanctie zijn. Geldelijke sancties kunnen aanzienlijk in de papieren lopen. Ondernemingen kunnen zich dus niet zomaar verschuilen achter het feit dat er slechts sprake is van een fout ten aanzien van één consument.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met een van de leden van het brancheteam Retail.
 
Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer).