Download dit artikel als PDF 01 maart 2022

Achterstallige pensioenpremies kunnen niet worden betrokken in een WHOA-akkoord, aldus de Hoge Raad

Op 25 februari 2022 heeft de Hoge Raad de prejudiciële vragen over achterstallige pensioenpremies en de WHOA beantwoord. In navolging van de conclusie van de Procureur-Generaal komt de Hoge Raad tot de conclusie dat achterstallige pensioenpremies van bedrijfstakpensioenfondsen niet kunnen worden betrokken in een WHOA-akkoord.

Prejudiciële vraag
Zoals besproken in onze blog van 9 december 2021, had de Rechtbank Amsterdam een prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad. De prejudiciële vraag was gericht op duidelijkheid over het betrekken van achterstallige pensioenpremies in een WHOA-akkoord. Werknemersrechten zijn uitgesloten van herstructurering via de WHOA, maar gold dat nu ook voor vorderingen op grond van achterstallige pensioenpremies? Concreet zag de vraag op sectoren waarbij sprake is van een verplichtstelling van deelname in een bedrijfstakpensioenfonds. Deze verplichtstelling creëert de voor pensioen typische driehoeksverhouding tussen de werknemer, de werkgever en de pensioenuitvoerder. Dit heeft tot gevolg dat tussen de werkgever en de werknemer een rechtsbetrekking met betrekking tot pensioen ontstaat. Er ontstaat geen pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer, maar hun rechtsbetrekking wordt daarmee wel gelijkgesteld. Hierdoor was het onduidelijk of achterstallige pensioenpremies konden worden betrokken in een WHOA-akkoord, vanwege de in artikel 369 lid 4 Fw opgenomen uitsluiting voor rechten van werknemers

Conclusie Procureur-Generaal
Procureur-Generaal (P-G) De Bock beantwoordde deze vraag in haar conclusie bevestigend. Zij stelt dat werkgevers een verplichting hebben jegens werknemers tot premieafdracht. Hieruit volgt, in spiegelbeeld, dat werknemers jegens werkgevers een recht hebben op afdracht van pensioenpremies. Kort gezegd stelt de P-G dus dat tegenover de plicht van de werkgever een recht van de werknemer staat. En rechten van werknemers zijn uitgesloten van de WHOA.

Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vraag op 25 februari 2022 behandeld. De Hoge Raad trapt af met de overweging dat bij deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op basis van een verplichtstelling een pensioenovereenkomst geldt tussen een werknemer en een werkgever. Hierdoor moeten de verplichtingen die voortvloeien uit de deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds worden aangemerkt als rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst.

Vervolgens volgt de Hoge Raad de redenering van de P-G dat tegenover de plicht van werkgevers tot afdracht van pensioenpremies, een recht staat van werknemers. daarmee is in essentie de prejudiciële vraag al beantwoord.

De Hoge Raad vindt bevestiging voor zijn standpunt in het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn herstructurering en insolventie, dat op dit moment aanhangig is bij de Tweede Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt aan artikel 369 lid 4 Fw een zin toegevoegd waarin is bepaald dat onder ‘rechten van werknemers’ in de zin van dit lid mede worden verstaan vorderingen van werknemers tot betaling door hun werkgever van pensioenpremies. De wetgever merkt in de Memorie van Toelichting expliciet op dat werknemers een zelfstandige vordering jegens hun werkgever hebben tot afdracht van pensioenpremies, waardoor dus sprake is van rechten van werknemers die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten. De Hoge Raad anticipeert met de uitspraak dus op de voorgestelde wetgeving en beantwoordt de vraag bevestigend. Vorderingen van achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds jegens de werkgever vallen dus onder de beperking van artikel 369 lid 4 Fw en kunnen niet worden betrokken in een WHOA-akkoord.

De Hoge Raad merkt voor de volledigheid op dat een afgekondigde afkoelingsperiode in een WHOA-traject zich ook niet kan uitstrekken tot vorderingen van een bedrijfstakpensioenfonds voor achterstallige pensioenpremies. Oftewel: tijdens een afkoelingsperiode kan een bedrijfstakpensioenfonds zich nog steeds verhalen op goederen van de schuldenaar.

Gevolgen voor de praktijk
Deze uitspraak, plus de aanhangige wetswijziging, maakt dat ondernemingen met hoge achterstallige pensioenpremies op zoek moeten naar een alternatieve oplossing. Zonder (nieuwe) financiële middelen waarmee personeelskosten kunnen worden voldaan, resteert enkel nog het faillissement. De vraag is of werknemers daar dan mee gediend zijn, als de onderneming in de kern wel levensvatbaar is. Hoewel de werknemersuitzondering een bewuste keuze was van de wetgever, en uiteraard ook als voordeel meebrengt dat de pensioenopbouw van werknemers (op grote schaal) niet in gevaar komt, blijft het de vraag of uitsluiting van een WHOA-akkoord de beste oplossing is. Als een faillissement hierdoor onafwendbaar wordt, is de kans groot dat het pensioenfonds alsnog met lege handen achterblijft én verliezen (meer) werknemers hun baan. Bij een WHOA-akkoord had het pensioenfonds mogelijk een deel moeten kwijtschelden, maar daar kreeg zij het voortbestaan van de onderneming voor terug (en dus doorbetaling van de pensioenpremies).

Eveneens is het de vraag welk effect de verhaalsmogelijkheid van pensioenfondsen tijdens een afkoelingsperiode heeft op de haalbaarheid van WHOA-akkoorden. De dreiging van beslag of daadwerkelijke uitvoering daarvan kan het akkoord onmogelijk maken, of tot een faillissement leiden. Zonder tools in het insolventierecht om te herstructureren op het vlak van werknemersrechten, blijft het relevant om het arbeidsrecht in dat kader (opnieuw) tegen het licht te houden.

Indien u meer wilt weten over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met Thom Broer, Floortje van Tilburg of een andere collega van de sectie Herstructurering & Insolventierecht.

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (
Lees onze disclaimer).