Geen basis voor een uittreedvergoeding franchisenemer, franchisegever aansprakelijk wegens schenden zorgplicht?
Partijen zijn het in de praktijk geregeld oneens over de gevolgen van het eindigen van een franchiseovereenkomst. Zo ook in een recent geschil tussen franchisegever en franchisenemer, waarin partijen van mening verschillen over een uittreedvergoeding van de franchisenemer en een schadevergoeding van de franchisegever vanwege het schenden van de wettelijke zorgplicht in de wet franchise (ECLI:NL:RBOVE:2022:4102).
In deze kwestie gaat het om een franchiseorganisatie die zich richt op boekhouden. Franchisegever betreft een coöperatie die haar leden ondersteunt bij het exploiteren van administratie, accountants- en advieskantoren. Franchisenemer is boekhouder. Partijen zijn eind 2015 een franchiseovereenkomst met elkaar aangegaan, maar de franchisenemer zag eind 2020 reden om deze franchiseovereenkomst te beëindigen en zegt de franchiseovereenkomst op tegen 31 juli 2020.
Het geschil draaide in de kern om de gevolgen van het eindigen van de franchiseovereenkomst tussen beide partijen. Franchisegever vordert van franchisenemer onder meer een uittreedvergoeding. De franchisenemer stelt op zijn beurt een vordering in wegens het schenden van de wettelijke zorgplicht van de franchisegever. Dat zou voortkomen uit omzetverlies door marketingactiviteiten van een derde in zijn exclusieve werkgebied tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst.
De uittreedvergoeding en contractuele grondslag
De franchisegever eist in deze zaak een uittreedvergoeding van €8.931,00 van de franchisenemer. De franchisenemer verweert zich met de stelling dat deze vergoeding geen contractuele grondslag kent in de statuten van de coöperatie van de franchisegever. Volgens de franchisegever was er weldegelijk ruimte voor een vergoeding, en wel vanwege de bijzondere organisatie, waarbij de statutaire voorwaarde niet strikt nodig was.
De rechtbank oordeelt dat een verplichting tot betaling van de uittreedvergoeding voldoende kenbaar moet zijn uit de statuten. Aangezien deze grondslag ontbreekt, wordt de vordering afgewezen. De kantonrechter overweegt daarbij dat een grondslag voor het opleggen van een uittreedvergoeding evenmin kan worden gevonden in het karakter van de organisatie of uit de tussen partijen gemaakte afspraken. Op grond van de wet en de jurisprudentie geldt als voorwaarde dat de statuten tenminste een basis moeten geven voor een uittreedvergoeding.
Betalingsverplichtingen inzake contributie en marketingbijdragen
De franchisegever vordert verder een bedrag van €5.947,81 van de franchisenemer wegens achterstallige contributie en marketingbijdragen. Hierbij worden verschillende posten beoordeeld, zoals een auditkosten, marketingbijdrage, variabele en vaste contributie, en andere bijdragen.
De rechtbank wijst een deel van deze vordering toe en oordeelt dat de franchisenemer vanaf augustus 2020 geen contributie verschuldigd was, omdat franchisegever de franchisenemer van haar website had verwijderd. Als gevolg daarvan wordt dat deel van de vordering toegewezen.
Schending zorgplicht wet franchise
De franchisenemer laat het er niet bij zitten en stelt dat de franchisegever te kort is geschoten in zijn wettelijke zorgplicht jegens de franchisenemer (ex art. 7:919 BW) omdat de franchisenemer schade zou hebben geleden, in de vorm van omzetverlies, doordat een derde onderneming klanten zou hebben geworven in het exclusieve gebied van de franchisenemer tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst. De franchisegever zou daartegen geen maatregelen hebben genomen, waardoor de wettelijke zorgplicht zou zijn geschonden.
De kantonrechter overweegt dat de franchisenemer er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij door nalaten van de franchisegever schade heeft geleden in de vorm van omzetverlies. Ten eerste was de franchisegever tijde van de inbreuk hiervan niet op de hoogte. En ten tweede was de franchisenemer zelf pas in 2018 op de hoogte van de inbreuk. Daarna heeft de franchisenemer de franchisegever in 2019 hiervan op de hoogte gebracht. De marketingactiviteiten van een derde organisatie waren toen echter al beëindigd. Dit betekent dat de franchisegever op dat moment ook niet meer tegen de inbreuk kon optreden. Om die reden kan de franchisegever hiervoor niet aansprakelijk zijn, aldus de kantonrechter.
De franchisenemer stelt dat de marketingactiviteiten moeten worden aangemeld bij de franchisegever en dat zij hiervoor toestemming moet verlenen. Dit zou niet zijn gebeurd en daarom zou de franchisegever tekortgeschoten zijn in haar toezichthoudende taak. De kantonrechter overweegt dat dit onvoldoende is om aansprakelijkheid van de franchisegever aan te nemen. Het enkele feit dat de marketingcampagne van een derde organisatie niet is aangemeld bij de franchisegever, leidt nog niet tot schadeplichtigheid van de franchisegever jegens de franchisenemer. De vordering van de franchisenemer wordt daarom afgewezen en de franchisenemer wordt veroordeeld tot de proceskosten.
Conclusie
Bij het eindigen van een franchiseovereenkomst is het zaak om heldere afspraken over de gevolgen daarvan met elkaar te maken om geschillen daarover te voorkomen. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een franchiseovereenkomst en kunnen voortvloeien uit statuten of andere tussen partijen geldende overeenkomsten. In dit geval had de franchisegever recht op een uittreedvergoeding als de statuten van de coöperatie dat zouden hebben bepaald. Nu dat niet het geval was kon de franchisegever daarop geen aanspraak maken.
Voor wat betreft de schending van de zorgplicht van de franchisegever baseerde de franchisenemer zijn vordering (bij anticipatie) op de wet franchise. Nog los van de vraag of de wet franchise in dit geval van toepassing was, bepaalt art. 7:919 BW dat de franchisegever commerciële en technische ondersteuning moet bieden die redelijkerwijs en in relatie tot de aard en de strekking van de franchiseformule verwacht mag worden. Als de franchisenemer een bepaalde vorm van bijstand of ondersteuning nodig acht, had het op zijn weg gelegen om dit kenbaar te maken aan de franchisegever, zodat partijen hierover met elkaar in overleg konden treden. In dit geval was daar geen sprake van, althans niet tijdig. De franchisegever is pas na het staken van de marketingactiviteiten van de derde op de hoogte gebracht daarvan en van schade is kennelijk niet gebleken.
Bovendien maakt de inbreuk van een derde nog niet dat de franchisegever aansprakelijk was jegens de franchisenemer wegens het schenden van de zorgplicht. Meer weten of advies over aansprakelijkheid in franchiserelaties? Neem gerust contact met mij op.
Juridisch advies is altijd maatwerk. Deze blog bevat algemene informatie. Hoewel het artikel met veel aandacht en zorgvuldigheid is geschreven, is het verstandig om in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in te winnen. (Lees onze disclaimer).