Download dit artikel als PDF 24 augustus 2020

Aangesproken notaris doet succesvol beroep op klachtplicht

Een schuldeiser kan volgens de wet geen beroep meer doen op een gebrek in de geleverde prestatie als hij niet bij de schuldenaar heeft geklaagd ‘binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken’ (artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek). Dit wordt ook wel de klachtplicht genoemd. Het is aan de schuldenaar om te stellen en te onderbouwen dat er niet tijdig is geklaagd. In de praktijk wordt een beroep op de klachtplicht vaker afgewezen dan gehonoreerd.

Op 7 juli 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beroep op de klachtplicht van een door een voormalig klant aangesproken notaris wel aanvaard (net als de rechtbank Overijssel in eerste aanleg)  Wat was er aan de hand?

Feiten
In opdracht van twee vennootschappen (hierna: “A” en “B”) heeft een notaris onder meer een besloten vennootschap opgericht (“Z”) en voor deze vennootschap een aandeelhoudersovereenkomst opgesteld tussen A als meerderheidsaandeelhouder en C en D (directeuren van A en B) als minderheidsaandeelhouders. Ook heeft de notaris een huurovereenkomst opgesteld met betrekking tot een door Z te realiseren en aan B te verhuren bedrijfspand. Deze werkzaamheden zijn door de notaris uitgevoerd in de periode december 2009 – april 2011.

A en B stellen de notaris in april 2016 aansprakelijk omdat zij stellen dat hij hun belangen onvoldoende in het oog heeft gehouden. Volgens hen heeft de notaris hun indirecte bestuurder en meerderheidsaandeelhouder E onvoldoende geïnformeerd, onder meer door hem niet te attenderen op eenzijdig door C in de overeenkomsten voorgestelde en zonder overleg overgenomen wijzigingen, terwijl sprake was van (deels) tegenstrijdige belangen tussen A enerzijds en C en D als minderheidsaandeelhouders van Z anderzijds. Z had als verhuurder van het bedrijfspand vooral belang bij een hoge huurprijs, terwijl A als (indirect) aandeelhouder van B, de huurder, meer belang had bij een lage huurprijs. De notaris is het niet eens met de aan hem gemaakte verwijten en wijst de aansprakelijkheid af. De rechter moet er aan te pas komen.

Stellingen partijen
In de procedure doet de notaris een beroep op schending van de klachtplicht. Hij wijst erop dat er vele jaren zijn verstreken sinds het begin van de werkzaamheden in 2009, terwijl de aard, inhoud en waarneembaarheid van de gestelde gebreken rechtvaardigen dat A en B eerder hadden geprotesteerd. Als dat al niet had gemoeten bij totstandkoming van de door de notaris opgestelde overeenkomsten in 2010, dan bij ondertekening daarvan in 2011, bij het ingaan van de huur in 2012, en als uiterste moment in 2014 toen de notaris schriftelijk had bevestigd dat zonder instemming van de minderheidsaandeelhouders geen huurverlaging mogelijk was.

Volgens A en B was de klacht wel tijdig. Zij stellen onder meer de verstreken tijd nodig te hebben gehad om te ontdekken (i) dat de huurprijs te hoog was en niet conform gegeven instructies en (ii) dat er geen verlaging van de huurprijs mogelijk was zonder instemming van C en D. Zij stellen dat zij om dit allemaal te ontdekken interne mailcorrespondentie hebben moeten achterhalen, gesprekken met derden hebben moeten voeren en schriftelijk aan de notaris vragen hebben moeten stellen.

Oordeel gerechtshof  
Het hof stelt voorop dat de klachttermijn van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek gaat lopen zodra de schuldeiser het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken. Van A en B mocht worden verwacht dat zij het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van haar te verwachten onderzoek zou uitvoeren en dat hebben zij volgens het hof niet gedaan. In dat kader vindt het hof de aard en waarneembaarheid van de klachten en de functie van E als CEO van een grote onderneming belangrijk. Van hem had op zijn minst verwacht mogen worden dat hij de huurovereenkomst voor ondertekening zou lezen en op belangrijke punten, zoals ten minste de huurprijs, zou controleren. In ieder geval had E redelijkerwijs de hoge huurprijs moeten opmerken toen B deze vanaf mei 2012 ging betalen, temeer nu A en B zelf aanvoeren dat sprake was van een onredelijk hoge huurprijs die niet door B kon worden opgebracht. Dat had E er ook toe moeten brengen om bij de notaris navraag te doen hoe de onredelijk hoge huurprijs in de huurovereenkomst terecht was gekomen en om te onderzoeken hoe er wel een redelijke huurprijs kon worden bewerkstelligd. Ook dat onderzoek is kennelijk niet uitgevoerd.

Tenslotte valt volgens het hof ook niet in te zien waarom A en B niet hebben geklaagd toen de notaris in mei 2014 onder verwijzing naar de relevante bepalingen uit de huurovereenkomst schriftelijk bevestigde dat de overeenkomsten geen ruimte boden voor huurverlaging zonder medewerking van C en D. Zij hebben toen nog bijna twee jaar laten verstrijken voordat zij bij de notaris hebben geprotesteerd.

Het hof verwerpt de door A en B aangevoerde omstandigheid dat van E geen onderzoek naar gebreken in de prestatie verwacht kon worden omdat hij daarvoor niet deskundig genoeg zou zijn. Het ontdekken of een essentiële afspraak als de huurprijs juist in een overeenkomst is opgenomen, vraagt geen bijzondere deskundigheid.

Volgens het hof heeft de notaris voldoende aangevoerd om te oordelen dat hij als gevolg van het late klagen van A en B in zijn belangen is geschaad. A en B hebben onvoldoende betwist dat in het algemeen herinneringen aan de inhoud van bepaalde afspraken en besprekingen door het verstrijken van jaren kan vervagen, dat de bij een dossier betrokken personen door het verstrijken van de tijd moeilijker benaderd kunnen worden (omdat deze bijvoorbeeld niet meer werkzaam zijn bij het betreffende kantoor) en dat schriftelijke bewijsstukken in de loop der jaren verloren kunnen gaan of moeilijker traceerbaar kunnen worden.

Het hof accepteert dus het beroep van de notaris op de klachtplicht en wijst de vorderingen van A en B, net als de rechter in eerste aanleg, af. Ten overvloede voegt het hof nog enkele overwegingen toe over de inhoudelijke klachten van A en B over het handelen van de notaris. Volgens het hof zou een inhoudelijke beoordeling niet tot een andere uitkomst hebben geleid.

Commentaar
Voor A en B is deze procedure dus een teleurstellende exercitie. De notaris komt met de schrik vrij. De uitspraak geeft daarnaast voor de praktijk van de aansprakelijkheid van beroepsbeoefenaren duidelijke handvaten voor de invulling van de klachtplicht, ook al lag het in deze zaak door het verstrijken van meerdere jaren ook wel redelijk voor de hand dat A en B te laat waren met het aanspreken van de notaris.


Wilt u meer weten over deze blog, dan kunt u contact opnemen met Boudewijn Cremers van onze sectie Aansprakelijkheid & Procespraktijk en ons brancheteam Finance.

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer)