Download dit artikel als PDF 27 maart 2019

Accountants opgelet! Wees bedacht op het persoonsgerichte onderzoek.

In bepaalde gevallen worden accountants gevraagd een bepaald onderzoek te verrichten dat financieel van aard is. Welke regels de aangezochte accountant daarbij in acht dient te nemen, wordt in een belangrijke mate bepaald door de vraag of en zo ja welke Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NV COS) en/of NBA-Praktijkhandreikingen op de desbetreffende opdracht van toepassing zijn. Dat accountants in dit verband niet altijd voldoende alert zijn, blijkt uit een recente uitspraak van de Accountantskamer.

Klager is DGA van twee besloten vennootschappen (Vennootschap A en Vennootschap B). Vennootschap B verkoopt en verhuurt banners en LED-borden aan voetbalclubs en heeft contracten gesloten met twee voetbalclubs. De DGA vertegenwoordigt de Vennootschappen bij een transactie waarbij Vennootschap B (in 2009) haar activa overdraagt aan Vennootschap A tegen een prijs van € 2.659. In 2013 gaat Vennootschap B failliet. De curator schakelt twee accountants in die de opdracht krijgen om de waarde van de overgedragen activa vast te stellen. In het door hun uitgebrachte rapport concluderen de accountants dat de contracten die Vennootschap B met de twee genoemde voetclubs heeft gesloten een waarde vertegenwoordigen van ruim € 800.000. De accountants brengen het rapport uit zonder de DGA naar zijn visie te vragen.

De curator gebruikt vervolgens dit rapport in een gerechtelijke procedure tegen de DGA, die veroordeeld wordt tot het betalen van het verschil tussen de twee genoemde bedragen. Nadat het vonnis is gewezen, brengt een RA in opdracht van de DGA een contra-expertise uit. Deze concludeert dat de overgenomen activa een negatieve waarde vertegenwoordigen. De advocaat van de DGA legt de contra-expertise voor aan de accountants met het verzoek daarop te reageren. De accountants reageren in een brief, die gericht is aan de curator, op de contra-expertise. Zij zien in de contra-expertise geen aanleiding om hun rapport aan te passen. De DGA dient daarop een aantal tuchtklachten in bij de Accountantskamer.

Het oordeel van de Accountantskamer
De Accountantskamer oordeelt dat de accountants hadden moeten begrijpen dat het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag lag, gezien de betekenis die aan het rapport was gehecht in de tegen klagers aangespannen civiele procedure, het karakter had (gekregen) van een persoonsgericht onderzoek. Gelet hierop is volgens de Accountantskamer de Praktijkhandreiking 1112 van 6 oktober 2010 van toepassing. De Accountantskamer heeft in dit verband overwogen dat het onderzoek “immers” was gericht op het handelen of nalaten van Vennootschap A en de DGA in het kader van de overdracht van de onderneming van Vennootschap B aan Vennootschap A, waarbij de uitkomst van het onderzoek negatief op de DGA was teruggeslagen. Dat zijn bij uitstek omstandigheden die volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBp) kenmerkend zijn voor een persoonsgericht onderzoek.

Volgens de Accountantskamer is de NV COS 4400, die overigens per 1 januari 2018 is vervangen door de NV COS 4400N, niet van toepassing op de aan de accountants verstrekte opdracht. Het door de accountants nalaten om hun rapport in concept voor te leggen aan de DGA met het doel hem in staat te stellen zijn visie te geven, levert een schending van fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, zoals bedoeld in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants), op. Ook oordeelt de Accountantskamer dat in het rapport een duidelijke grondslag voor hun bevindingen ontbreekt.

De Accountantskamer komt tot de slotsom dat de accountants aanleiding hadden moeten zien om hun rapport te herstellen. Dit betekent, gelet op de door de Accountantskamer aangenomen verwijten, dat de accountants (alsnog) hoor en wederhoor hadden moeten toepassen en dat zij de grondslag van hun bevindingen beter had moeten uitwerken.

De Accountantskamer legt als maatregel een berisping op.

Commentaar
In de praktijk gebeurt het regelmatig dat een accountant tuchtrechtelijk verweten wordt dat hij heeft verzuimd om een concept rapport voor te leggen aan een (rechts)persoon die een bepaald belang heeft bij de in dat rapport neergelegde bevindingen. Van een verplichting tot hoor en wederhoor is niet altijd sprake, maar in bepaalde gevallen is het geïndiceerd om dit beginsel wel toe te passen. Daarbij dient bedacht te worden dat hoor en wederhoor geen doel op zichzelf is, maar een middel om tot een deugdelijke grondslag van de bevindingen te komen. Dit beginsel dient echter in acht te worden genomen als er sprake is van een persoonsgericht onderzoek, aangezien dit is bepaald in de Praktijkhandreiking 1112.

Of in deze casus sprake is van een persoonsgericht onderzoek, kan wellicht betwijfeld worden. Weliswaar heeft de Accountantskamer geoordeeld dat dit het geval is, maar of dit daadwerkelijk het geval is, wordt mijns inziens voor een belangrijk deel bepaald door de wijze waarop de opdracht is geformuleerd en de wijze waarop de accountants hun bevindingen hebben geformuleerd. In het geval dat de opdracht strikt genomen strekt tot sec het waarderen van de overgedragen contracten en de accountants zich alleen over de waarde hebben uitgelaten, is verdedigbaar dat er géén sprake is van een persoonsgericht onderzoek. In dat geval wordt het object van de opdracht mijns inziens niet gevormd door het functioneren, handelen of nalaten van handelen van een (rechts)persoon, zoals bedoeld in de Praktijkhandreiking 1112. De toepasselijkheid van de Praktijkhandreiking 1111 lijkt mij persoonlijk eerder voor de hand te liggen (zie de paragrafen 3.1 en 3.2 van deze Praktijkhandreiking). Dit zou echter niet (meteen) betekenen dat er geen hoor en wederhoor toegepast hoefde te worden. Als geoordeeld zou moeten worden dat zonder het bij de DGA inwinnen van informatie over de contracten er geen sprake kan zijn van een deugdelijke grondslag voor de waardering, dient het oordeel toch te zijn dat de DGA in de gelegenheid gesteld had moeten worden om zijn visie te geven. 

De uitspraak toont in ieder geval aan dat accountants er verstandig aan zouden doen om steeds bedacht te zijn op de vraag in hoeverre een bepaald rapport direct of indirect iets kan zeggen over de (on)behoorlijkheid van het handelen van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. Zodra dit element in het rapport aanwezig is, is het raadzaam om, zo nodig zekerheidshalve, de (rechts)persoon die feitelijk heeft gehandeld een concept rapport voor te leggen en hem te vragen om zijn commentaar. In het eindrapport dient de accountant op dit commentaar in te gaan. Dit geldt te meer, wanneer de accountant er rekening mee behoort te houden dat zijn rapport gebruikt zal worden in een gerechtelijke procedure.


Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met ons Brancheteam Finance.

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer).