Download dit artikel als PDF 13 december 2016

De eigenaardigheden van het kort geding

Het kort geding is een bijzondere rechtsgang bedoeld voor spoedeisende gevallen. Denk bijvoorbeeld aan het voorkomen van een staking of het tegenhouden van een televisie-uitzending. Voordeel is dat de rechter heel snel, zo nodig binnen 24 uur, uitspraak kan doen. De Hoge Raad is onlangs ingegaan op het bijzondere karakter van deze spoedprocedure.

Voorlopige voorziening
De rechter in kort geding geeft een voorlopige voorziening. Zo’n voorlopige voorziening vormt in zekere zin een voorschot op de verwachte uitkomst van de later te voeren bodemprocedure. Het gaat dus om een voorlopig oordeel. Dat wil zeggen dat de rechtsverhouding tussen partijen daarmee niet definitief wordt vastgesteld. Dat is aan de bodemrechter. De betreffende uitspraak heeft wel meteen werking. Dus de staking die we eerder als voorbeeld benoemden is in ieder geval voorlopig van de baan en de betreffende televisie-uitzending is vooralsnog tegengehouden. Vanwege het voorlopige karakter van het kort geding, zijn rechters meestal terughoudend om voorzieningen te treffen waarvan de gevolgen niet meer herstelbaar zijn. Maar uitgesloten is dat zeker niet.

Eigen karakter
De Hoge Raad gaat in zijn arrest van 3 juni 2016 in op het eigen karakter van het kort geding. Deze spoedprocedure wordt volgens de Hoge Raad gekenmerkt door een flexibele procesvoering en is gericht op een spoedige en efficiënte afdoening van het geschil. Het eigen karakter brengt mee dat het kort geding in eerste aanleg wordt beheerst door eigen processuele regels. Deze regels zijn weliswaar geënt op de wettelijke regeling van de bodemprocedure, maar wijken daar in diverse opzichten van af. Bepaalde voor de bodemprocedure geschreven bepalingen zijn volgens de Hoge Raad zo zeer toegesneden op de bodemprocedure dat die niet van overeenkomstige toepassing zijn in kort geding. Dat geldt bijvoorbeeld voor de bepalingen over de intrekking van een procedure.

Intrekking kort geding
Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een partij die een kort geding aanspant, de zaak vóór de zitting alweer intrekt. De tegenpartij kan immers inmiddels gehoor hebben gegeven aan de betreffende eis. Of de eisende partij schat zijn kansen op succes inmiddels minimaal in. Maar hoe zit het dan met de kosten die de wederpartij ter voorbereiding op dat kort geding heeft gemaakt? Die vraag lag in voornoemd arrest ter beantwoording voor. Voor de bodemprocedure bevat de wet het antwoord. Echter, volgens de Hoge Raad zijn deze regels niet van overeenkomstige toepassing op het kort geding. De Hoge Raad formuleert daarom zelf regels. Deze komen erop neer dat er wel degelijk aanleiding kan zijn om die kosten voor rekening van de intrekkende partij te brengen.


Wilt u meer weten over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met Dineke van Dal of met één van onze specialisten van de sectie aansprakelijkheid en procespraktijk.

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer).