Download dit artikel als PDF 19 juni 2019

Opnieuw vergaande matiging contractuele boete

In een eerdere blog ben ik ingegaan op het boetebeding. Dat is een contractuele bepaling op grond waarvan een partij die tekortschiet in de nakoming van zijn contractuele verbintenissen, een boete moet betalen aan zijn wederpartij. De hoogte van de verschuldigde boete staat vaak los van de daadwerkelijk geleden schade. Rechters mogen deze boete matigen en doen dat regelmatig, soms vrij fors. Zo ook in een recente uitspraak van de Hoge Raad.

Matiging
Hoewel partijen gebonden zijn aan een boetebeding, kan de rechter de boete dus matigen. Deze bevoegdheid is in de wet opgenomen omdat over de inhoud van een boetebeding meestal niet (intensief) wordt onderhandeld en de bedongen boete niet zelden de schuldeiser onevenredig bevoordeelt. De matigingsbevoegdheid moet wel met terughoudendheid worden toegepast. Dit om te voorkomen dat het boetebeding haar aansporende werking verliest. Het enkel uiteenlopen van boete en daadwerkelijke schade is op zichzelf onvoldoende reden om te matigen. De rechter moet alle relevante omstandigheden meewegen.

Tot welk bedrag matigen
De wet bepaalt dus dat de rechter mag matigen, maar niet tot welk bedrag. De wet bepaalt slechts dat de rechter niet minder mag toekennen dan de schadevergoeding die de schuldeiser op grond van de wet toekomt. Advocaat-Generaal Hartlief wijst er in een eerdere uitspraak op dat de matigende rechter vaak in een valkuil stapt door te matigen tot het bedrag dat hijzelf redelijk vindt. Daarmee permitteert de rechter zich volgens Hartlief te veel vrijheid. De rechter moet matigen tot een bedrag dat niet (meer) klaarblijkelijk onbillijk is. Dat is een andere ondergrens.

Uitspraak Hoge Raad
In een recente uitspraak van de Hoge Raad ging het om de koop van een perceel grond. De koopovereenkomst bevatte een garantie tegen bodemverontreiniging met daaraan een boetebeding gekoppeld. De bodem bleek verontreinigd en werd tot tweemaal toe in opdracht van de verkoper gesaneerd. De koper maakte vervolgens aanspraak op de contractuele boete van 10% van de koopprijs per dag. Dit zou neerkomen op een boete van ruim € 30 miljoen (1.144 dagen x € 26.714). De koper zelf had zijn vordering al gematigd tot € 2 miljoen. Maar het hof vindt ook dat bedrag buitensporig. Belangrijk daarbij is dat de koper zijn schade maar tot maximaal € 20.000 had onderbouwd en dat de koopprijs van het perceel € 267.140 bedroeg. Het hof neemt nog enkele andere omstandigheden in aanmerking en matigt de boete uiteindelijk tot € 75.000. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand.   

 

Indien u naar aanleiding van deze blog vragen heeft, dan kunt u contact opnemen met Dineke van Dal of één van onze andere specialisten van de sectie Aansprakelijkheid en Procespraktijk.

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer).